Geschiedenis van het klooster
De historie van het Cisterciënzerklooster Groot Galilea neemt een aanvang in 1406. In dat jaar namelijk besloot een aantal devote mannen onder leiding van de uit Hessen afkomstige priester Johan Clemme tot het stichten van een klooster in de “wildernisse” van Zybekeloe. In dat zelfde jaar op 23 oktober werden de kapel en kerkhof ingewijd door wijbisschop Matthias van Biduane.
Bij besluit van 14 september 1412, werd Sibculo officieel ingelijfd bij de orde van Citeaux (Cistercienzers) en werd de abt van het klooster te Clairveaux (Frankrijk) een van de belangrijkste en eerste kloosters van deze orde aangewezen als onmiddellijk superieur, pater abbas, van Sibculo.
Het klooster Galilaea Maior ( of Groot Galiea) is zeer eenvoudig begonnen, maar groeide later uit tot een zeer belangrijk klooster.
In 1418 werd de Colligatie van Sibculo (Colligatio Sibculoensis) opgericht. Dit was een verband van in totaal 19 mannen- en vrouwenkloosters verspreid over Nederland, Belgie en Duitsland. De grootste groei maakte het klooster door onder priorschap van Gerlach van Kranenburg (1455-1491). In zijn periode vond er een grote nieuwbouw plaats van o.a. de kloosterkerk.
De voorganger van Gerlach, Jacob van Dordrecht , was rond 1452 al begonnen met de nodige voorbereidingen door het bakken van stenen in Balderhaar. Recent onderzoek heeft aangetoond dat er zich inderdaad te Balderhaar (roodbakkende) klei bevindt. De vindplek was in de directe nabijheid van het beekje de Greupe en deze zal ongetwijfeld als aanvoerroute naar het klooster hebben gefungeerd.
Op 13 juli 1579 kwam de Unie van Utrecht tot stand, waaraan Overijssel na lang aarzelen adhesie betuigde. De Hervormde godsdienst werd toen ingevoerd. Het convent Galilaea Maior had toen geen bestaansrecht meer. Het klooster viel ten prooi aan plunderingen en kwam tenslotte onder beheer te staan van de Ridderschap en Steden (de voorloper van de huidige Provinciale Staten van Overijssel).
De goederen van het klooster werden onder toezicht gesteld van een rentmeester. De overgebleven gebouwen werden als tweedehands bouwmaterialen verkocht. Wat nog rest zijn de fundamenten, de archieven en de bouwfragmenten van dit eens zo belangrijke klooster.